Verbindingsproces

Procesbeschrijving

Het plasmalassen is te beschrijven als een verfijning van het TIG-lassen. Ook hier bestaat de elektrode uit wolfram met als toevoeging thoriumoxide (of een andere dope) en wordt een inert gas (argon of een argon heliummengsel) om de elektrode geleid, zie figuur 1 (kenmerk).

Bij het plasmalassen wordt echter de boog, die tussen de elektrode en het werkstuk ontstaat, door een watergekoeld mondstuk vernauwd (ingesnoerd). Hierdoor ontstaat een zeer energiedichte stabiele plasmastraal. Om de optredende plasmastraal en het mondstuk tegen atmosferische invloeden te beschermen wordt gebruik gemaakt van een extra gasstroom (argon, helium of een argon-waterstof mengsel). Vanwege de hoge temperatuur van de plasmastraal (tot 25.000 K) kunnen materialen met een zeer hoog smeltpunt tot smelten worden gebracht.

Een speciale werkwijze die bij het plasmalassen kan worden toegepast is de sleutelgat-methode (keyhole technique). Met deze methode kan bij het lassen van dikke platen een goede doorlassing worden verkregen. De plasmastraal smelt een gat in de tegen elkaar geplaatste productdelen en bij het voortlopen van de toorts blijft dit gat tengevolge van de oppervlaktespanning van het vloeibare metaal gehandhaafd (het vloeibare metaal stroomt rondom het vloeibare gat van voren naar achteren).

De situatie is vergelijkbaar met het trekken van een draad door een ijsblok. Wanneer de boogstroom loopt van elektrode naar werkstuk (zoals hier beschreven) spreekt men van een overgedragen boog. Het is echter ook mogelijk de boogstroom te laten lopen tussen elektrode en gekoeld mondstuk. Er ontstaat dan een vrije plasmastraal en men spreekt van een niet-overgedragen lasboog. Een voordeel van de niet-overgedragen lasboog is dat er ook elektrisch niet-geleidende materialen mee kunnen worden gelast of gesmolten. Een nadeel is het beperkte vermogen van de overgedragen boog.